Al dagen schijnt de aprilzon. De blauwe regen en de kersenbloesem in de tuin lopen uit. Maar op die 30 vierkante meter tuinterras met borders, achter ons huis, zijn we onderhand wel uitgekeken. We willen er op uit: de paden op, de lanen in.
Ruimte, uitzicht en frisse lentelucht – dat hebben we nodig.
Op internet surf ik op de zoekwoorden ‘wandeling’ en ‘duinen’ naar een dagbesteding in de natuur.
“Duinakkers, blanke toppen en bollenvelden. Overweldigend is de rondwandeling door de duinen ten noorden van Egmond.” Rutger Burgers, samensteller van diverse Trage Tochten – wandelingen door de natuur over merendeels onverharde paden – in Noord-Holland, steekt zijn enthousiasme niet onder stoelen of banken. Dat is precies wat wij zoeken. Ik scroll verder en lees: “Op de meeste dagen loop je hier in volstrekte rust in een duinlandschap dat geen moment gaat vervelen.” Bingo.
De volgende ochtend zetten we de wekker en rijden filevrij langs Schiphol naar de vrijwel lege parkeerplaats aan de rand van het Noordhollands Duinreservaat. We strikken de wandelschoenen, kopen een entreekaart à € 1,60 per persoon bij de kaartautomaat en gaan op pad.
Direct moeten de kuitspieren aan het werk. Het gaat op en neer over mulle zandpaadjes door de beboste binnenduinen. Vanaf een hoog duin zien we een veld met rode tulpen naast rijen knalgele narcissen. Als de zon ons opwarmt, zoeken we een duintop met uitzicht op dit kleurenpallet. Tijd voor koffie uit de thermoskan met een eierkoek er bij. “Boffen wij even dat we van onze premier met z’n tweeën naar buiten mogen”, zeg ik tegen mijn wandellief.
Pas halverwege ons vitamine D-pad, zoals we onze duinwandeling noemen, komen we de eerste wandelaars tegen. Tussen het paarse hondsdraf groeten wij de twee.
Zíj – twee Amsterdammers – zijn de hoofdstad ontvlucht. “Lang verhaal kort”, vertelt de vrouw van het wandelstel: “we hadden een trektocht in Duitsland gepland. Maar ja, corona en dichte grenzen. Deze duintocht is een prachtig alternatief. Na een paar weken op je bovenwoning zonder balkon in de binnenstad snak je naar ruimte en groen.”
Met onze neuzen richten het noorden stappen we langs akkertjes. Van een informatiebord leren we dat hier tot halverwege de vorige eeuw een zeedorp was met mini-akkertjes. Door afgraving tot het grondwater en met behulp van zeewier dat als mest diende, werden hier aardappels geteeld. Nu is dit cultureel erfgoed en zijn de tuinen voor hobbyisten. Als ik op de kaart kijk zijn we halverwege. Maar het mooiste moet nog komen. Middenin de woestenij van ’t Zeggeveld wijken de hoge toppen voor een arcadisch landschap van meertjes, riet, heggen en golvend zand, tot zover het oog reikt. Geen mens te bekennen; we horen alleen het ruisen van de wind en het getinkelde van een leeuwerik. En nadat we met een boog een tiental Schotse Hooglanders zijn gepasseerd, horen we een hoge, trillende fluit in de struiken. Verrekijker er op focussen. En, jawel een blauwborst zingt het hoogste lied. Als we even daarna ook nog een roodborsttapuit in het vizier krijgen, kan onze dag niet meer stuk. Op rozen lopen we het laatste stuk over een heuse pasovergang richting de auto. Nog een laatste slok en daarna voldaan naar huis.
april 2020
Jaques van der Linden